Gilde Gemonde

De Noord-Brabantse Schuttersgilden

Wie Noord-Brabant bezoekt, wordt er vroeg of laat mee geconfronteerd.
Een zonnige zomerdag of een officiële gelegenheid waar iemand iets te vieren heeft. Soms is het plotseling daar, het tromgeroffel. En dan verschijnen de veroorzakers van het vaak monotone geroffel: een schuttersgilde.

Een groep mannen, in zwierige uniformen of statige kostuums. Met zes tamboers, drie, of een. Met een vaandel, vendeliers, een aantal soms met kruisbogen gewapende mannen, jongens erbij, meisjes misschien ook, een vrouw die een patroonheilige uitbeeldt. En het geheel wordt wellicht voorafgegaan door een ruiter fier te paard: de standaardruiter die de weg baant voor zijn gilde. Ruim 200 schuttersgilden telt Noord-Brabant, dus de kans dat U het bovenstaande overkomt is niet denkbeeldig. Schuttersgilden zijn zeer uiteenlopend samengesteld en verschillen onderling veel. Groot en klein, veel of weinig muziek, veel of weinig jeugd enzovoorts: geen enkel gilde is hetzelfde. leder heeft zijn eigen tradities, zijn eigen gebruiken, eigen benamingen voor functionarissen. Een grote verscheidenheid, maar tevens een eenheid, in het streven naar het bewaren van deze oude tradities en de waarden waar die voor staan, ook in onze huidige ‘snelle’ tijd, waarin alles verandert.
Een eenheid ook die zich uit in een gezamenlijke geschiedenis, want geschiedenis is iets dat alle schuttersgilden hebben. Met de term ‘gilde’ wordt een organisatievorm aangeduid die in West-Europa in de Middeleeuwen ontstond en zeer verscheiden doelen kon dienen. Rondtrekkende handelaren waren de eersten die zich aaneensloten in gilden om hun veiligheid te verzekeren en om de concurrentie in goede banen te leiden. De ambachtslieden in de steden deden dat ook, om hun belangen veilig te stellen, waardoor zij vaak een aanzienlijke politieke macht kregen. Ook binnen de kerk ontstonden groeperingen, voor leken een soort alternatief voor de opkomende geestelijke kloosterorden en kapittels: de altaarbroederschappen, gesticht uit bijzondere verering voor een bepaalde heilige. Tenslotte kwamen er vanaf de 13de eeuw, het eerst in de steden en later in de dorpen van Brabant, de schuttersgilden. Dit waren groepen burgers die zich verenigden om hun gemeenschap te dienen en waar nodig gewapenderhand te verdedigen, tegen aanslagen van buiten en van binnenuit.
De scheidslijn tussen deze verschillende vormen van gilden is niet altijd duidelijk. De altaarbroederschappen zeker, maar ook de andere, hadden duidelijk religieuze functies. Ook de schuttersgilden en ambachtsgilden stichtten altaren in de kerk ter ere van hun patroonheiligen, terwijl vooral op het platteland veel altaarbroederschappen later het karakter van schuttersgilden kregen. De kooplieden- en ambachtsgilden zijn geheel verdwenen in de veranderingen door de Franse revolutie. Kerkelijke broederschappen zijn er nog nauwelijks, een mooie uitzondering op deze regel is de Onze Lieve Vrouwe Broederschap in ‘s-Hertogenbosch. De schuttersgilden zijn echter op veel plaatsen, en met name op het platteland, blijven bestaan. Hoewel ze hun bestaansreden en daarmee hun karakter als defensieve organisatie verloren hebben, zijn de schuttersgilden de wapens toch blijven hanteren, als liefhebberij. Ook de idealen van dienstbaarheid aan kerkelijke en wereldlijke gemeenschap zijn gebleven, maar hebben uiteraard in de gewijzigde omstandigheden een meer passende vormgeving moeten vinden.
Schuttersgilden zijn dus oude verenigingen, de oudste van Brabant. Toch is slechts bij uitzondering te zeggen hoe oud een gilde precies is. De ouderdom vaststellen kan vaak slechts bij benadering, bijvoorbeeld als er in de archieven gegevens te vinden zijn over de oprichting van een altaar, over de schenking van goederen of geschillen. De directe oprichtingsstukken zijn heel zeldzaam. Zo’n stuk is de “kaart” of reglement van het gilde, uitgevaardigd of bevestigd door het bevoegde gezag. In het oude Brabant was dat de hertog of op diens gezag de hoofdgilde van de stad Leuven, maar ook een plaatselijke heer kon de bevoegdheid hebben om een kaart te verlenen. De kaart bevat onder andere de bepalingen waaruit blijkt of het gilde een beschermende of beschuttende taak had ten opzichte van de plaatselijke gemeenschap. Het kwam voor dat men misdadigers mocht arresteren en uitleveren aan de heer, dus de gildenbroeders moesten een wapen bezitten en oefenen in het gebruik ervan. Ziehier de achtergronden waarom de gilden heel lang typische mannengemeenschappen geweest zijn. Ook nu nog kennen veel gilden niet een formeel lidmaatschap voor vrouwen, al zijn de vrouwen vaak wel actief in de vereniging. In de oudste kaarten komt ook de band met geloof duidelijk tot uiting. De gildenbroeders moesten op feestdagen gezamenlijk ter kerke gaan, de processies bijwonen en zilvergeld offeren. Naast de beschermende en religieuze functies waren er ook sociale taken. Naar de eigen leden en hun gezinnen toe, maar ook naar buiten, zoals de zorg voor behoeftigen en zieken en het zorgen voor begrafenissen. Maar ook als er wat te vieren was, waren de gilden present. Als een nieuwe heer ingehaald moest worden of als een ander belangrijk persoon dorp of stad bezocht, traden ze aan. En de plaatselijke kermis stelde niet veel voor zonder de gilde.
Ook latere, nog tot eind achttiende eeuw opgerichte schuttersgezelschappen pasten zich geheel in karakter en doelstellingen aan de oudere gilden aan. De functies waren ook in die tijd blijkbaar nog relevant genoeg. De leden van de schuttersgilden bleven tot in de negentiende eeuw de gegoede en notabele inwoners van hun plaats, die daarnaast nog andere maatschappelijke functies bekleedden. De gilden kenden een ongestoord bestaan tot na de Franse tijd (ca. 1800).
De economische crisis die de afscheiding van België veroorzaakte, had ook een negatieve invloed op het gildenleven. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw begon het gildenwezen zich te herstellen. Soms tegen de verdrukking van de “overijverige” katholieke geestelijkheid en economische crises in. In het ergste geval werden de kostbare attributen zelfs verkocht of gingen ze door verwaarlozing verloren. Maar het besef van de grote waarde van dit culturele erfgoed bleef op veel plaatsen levend, tegen de verdrukking in en zo bleven veel gilden, zij het moeizaam en sluimerend, bestaan.
In de jaren 1920/30 van de twintigste eeuw kwam de opleving, dankzij een algemene herwaardering van de eigen Brabantse identiteit en tradities, een stroming waarin de gilden prima van pas kwamen. Talloze gilden die sluimerden of geheel “ingeslapen” (gilden die alleen nog op papier bestonden) waren, werden weer tot leven gewekt. Dit door afstammelingen van de vroegere gildenbroeders en anderen die oog hadden voor de waarden van deze broederschappen. Na 1950 zette zich dit versterkt door; ook tegenwoordig wordt nog bij tijd en wijle een slapend gilde heropgericht. Ze zijn altijd welkom in gildenland. De belangstelling voor dit alles komt zeker ook van jongeren en de ontspannende activiteiten als schieten met geweer of kruisboog, trommen en vendelen spelen hierin een grote rol. Maar ook aan de oude idealen van dienstbaarheid aan de samenleving en aan elkaar, wordt geprobeerd een nieuwe inhoud te geven. De schuttersgilden in Noord-Brabant worden niet alleen maar ervaren als merkwaardige overblijfselen uit een voorbije tijd.
Hoewel ze deelnemen in grotere organisatieverbanden, zijn de gilden tot op grote hoogte autonoom in de invulling van hun gildeleven. Vanuit de historie komen er veel verschillende gebruiken en activiteiten voor; elk gilde heeft zijn eigen tradities en taken en benamingen voor functionarissen, al zijn er natuurlijk veel overeenkomsten. Zo heet het bestuur vaak de overheid, waar de voorzitter (onder andere hoofdman of kapitein genoemd) samen met de deken-secretaris en deken-penningmeester het dagelijks bestuur vormt. Vaak bekleedt een persoon meerdere functies. Het bestuur wordt verder aangevuld met dekens, voor wie vele benamingen in gebruik zijn, leden die voor een periode gekozen of aangewezen worden in het bestuur zitting te nemen. In sommige gilden is ook de vaandeldrager automatisch lid van het bestuur. Het hoofdvaandel is het symbool voor het gilde: met de afbeelding van de schutspatroon is het gilde er al van verre aan te herkennen. En om de diversiteit aan te geven: het ene gilde zweert bij het oude of een zo oud mogelijk vaandel, terwijl het andere juist al zijn energie steekt in het verkrijgen van een nieuw vaandel, met moderne afbeelding. In elk geval zit in het bestuur de koning. Dit is de gildenbroeder die bij het koningschieten het laatste stuk van de houten (bij gilden die met geweer schieten) of gipsen (bij gilden met kruisboog) koningsvogel van de paal heeft geschoten. Een erg democratische manier om in het bestuur te komen: iedereen die wil, kan meedoen met het koningschieten. Degene die op het goede moment aan de beurt is, wordt koning en dus niet de beste schutter. De termijn van koningschieten varieert van een jaar tot vier jaar. De koning is de belangrijkste vertegenwoordiger van zijn gilde. Hij mag de koningsmantel dragen: de zilveren schilden die door de opeenvolgende koningen in het verleden aan het gilde zijn geschonken ter herinnering aan hun koningsschap. Op die schilden hebben zij hun naam en andere gegevens en een voorstelling of tekst die verwijst naar hun beroep, belangstelling of familietraditie laten zetten.
De oudste koningsschilden dateren uit de 16de eeuw. De koning draagt ook de vaak zeer oude koningsvogel of papegaai, het symbool van zijn koningsschap. Ook voor veel andere functionarissen kennen de gilden zilveren herkennings- en onderscheidingstekens. Deze zilveren voorwerpen zijn vaak zeer oud en geven een goed beeld van kunst- en stijlopvattingen uit vroeger eeuwen. En de inscripties vertellen vaak veel interessants over de plaatselijke geschiedenis.
Vooral na 1960 zijn gilden ertoe overgegaan min of meer historische uniformen aan te schaffen, met een knipoog naar het tot in de Middeleeuwen teruggaand verleden. Het zijn kleurige, zwierige uniformen, die in het algemeen het feestelijk karakter van een gilde-samenzijn en het naar buiten treden verhogen. Vanouds droegen de gildebroeders slechts een sjerp en/of een herkenningsteken op hun beste pak. Veel gilden gaan ook nu nog in het sjieke kostuum of jacquet, voorzien van draagsjerp. Bij het uittrekken openbaart zich de verscheidenheid tussen de gilden pas echt. Veel gilden kennen slechts een tamboer, maar wel een heel belangrijke: de man met de soms heel oude gildetrom, die het gilde vooropgaat.
Andere gilden kennen een korps van tien of meer tamboers. Evenzo geldt dat voor de vendeliers, die met hun zwaaivendels een kleurig en acrobatisch bewegingsspel opvoeren, dat vanouds symbolisch is voor de strijd van Sint-joris tegen de draak: de strijd van goed tegen kwaad. Behalve in het traditionele “vendelgebed” hebben veel vendeliers zich bekwaamd in acrobatische hoogstandjes, een lust voor het oog. Traditioneel gevendeld wordt er bij een hulde of groet aan een voor het gilde belangrijk persoon of een eigen gildebroeder die iets te vieren heeft. Of als afscheidsgroet bij een begrafenis, een belangrijke verplichting die bij alle gilden nog hoog in ere wordt gehouden. Sommige gilden bezitten een patroonsbeeld, dat ze soms in de optocht meevoeren. Andere gilden beelden hun patroonheilige in levenden lijve uit tijdens een optocht: Sint-Martinus met de bedelaar, Sint–Catharina met het rad waarop zij geradbraakt werd, het zijn maar enkele voorbeelden uit de rijke schakering.
De gilden mogen dan qua gilde-beleving en activiteiten door het jaar heen nog zo verschillen, elk gilde viert de feestdag van de schutspatroon. De viering begint in elk geval met een mis, waarheen in vol ornaat getrokken wordt. “Met vliegend vaandel en slaande trom” wordt de kerk betreden. Geofferd wordt er als vanouds op de trom. De patroondag valt soms samen met de plaatselijke kermis, de patroonviering kan dan meerdere dagen omvatten. Een ander hoogtepunt voor het gilde is het koningschieten, de feestelijke dag waarop bekend zal worden wie de nieuwe koning voor de komende jaren zal zijn. Een dag met eigen tradities en gebruiken omkleed, met uiteenlopende bestanddelen, maar bij elk gilde met dezelfde climax: het moment waarop het laatste restje van de vogel dreigt te gaan vallen. Voor het koningschieten wordt de schutsboom vaak “gevrijd” door de burgemeester of een andere gezagsdrager en de pastoor. De nieuwe koning vallen de nodige ceremoniën en eer te beurt en vanzelfsprekend wordt het glas geheven op zijn koningsschap. Een van zijn plichten is het na afloop schenken van een zilveren koningsschild aan het gilde, geheel in de eeuwenoude traditie.
Sommige gilden hebben een keizer: een koning die zich drie keer achtereen tot koning geschoten heeft. Hij krijgt van het gilde een speciaal draagteken. Maar op de dag zelf moet er na zijn laatste schot nog wel opnieuw om een nieuwe koning geschoten worden, want een gilde kan niet zonder een koning.
Elk gilde is actief in de eigen gemeenschap, waar uiteenlopende festiviteiten en activiteiten opgeluistcrd worden. Maar belangrijk is ook het ontmoeten van andere gilden, op gildedagen, vaak in regionaal verband. Hoogtepunt in dit verband is de Kringdag. De Brabantse gilden zijn verenigd in zes regionale Kringen: van oost naar west Kring Land van Cuyk, Kring Maasland, Kring Peelland, Kring Kempenland, het Kwartier van Oirschot en Baronie en Markiezaat. De zes Kringen werken samen in de overkoepelende Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden. Elk najaar is er een Hoofdliedendag met enkele honderden deelnemers in het Provinciehuis te ‘s-Hertogenbosch.
Af en toe kent het gildewezen een Landjuweel, een groots feest dat openstaat voor alle Noord-Brabantse gilden. Een bijzondere, massale bijeenkomst waaraan jaren van voorbereiding voorafgaan. Veel gilden hechten evenzeer (of nog meer) aan de activiteiten in kleine kring: de vriendschappelijke contacten die onderhouden worden met buurgilden of gilden met dezelfde schutspatroon. Ook in het zo genoeglijk bij elkaar zijn kan het Brabants gildeleven tot bloei komen.