Waarom de paus de kruisboog verbood.
24 JULI 2016
Paus Innocentius II en het Tweede Lateraanse Concilie (1139) verboden christelijke ridders de kruisboog te gebruiken, althans tegen geloofsgenoten. Het gebruik van het wapen tegen moslims en andere ‘ongelovigen’ was wél toegestaan. Dat dit een onhoudbare wensdroom was vanuit de koker van een instelling die wel raad wist met militaire vraagstukken, bleek al heel spoedig.
De legende van Wilhem Tell
De mannen van gouverneur Hermann Gessier, de oppermachtige landvoogd van Oostenrijk, stonden als aan de grond genageld. Plotseling was hun leider getroffen door een pijl die schijnbaar uit het niets kwam. Hoewel de Hohle Gasse (‘holle weg’) bij de stad Küssnacht ideaal was voor een hinderlaag, was er in de verste verte geen schutter te bekennen. Nadat de Zwitserse jager en vrijheidsstrijder Wilhelm Tell op die manier zijn doodsvijand had geveld, wist hij te ontkomen In 1307 was Tell gearresteerd omdat hij had geweigerd te buigen voor de hoed van de landvoogd. Het hoofddeksel was in het stadje Altdorf op een paal bevestigd, als symbool van de gehate macht van de Habsburgse keizer. Als straf moest de ervaren schutter met zijn kruisboog een appel van het hoofd van zijn zoontje schieten. Als het hem zou lukken, zou hij vrij man zijn; weigerde hij, dan zou hij onmiddellijk ter dood worden gebracht. Tell raakte de appel – maar hij werd niet vrijgelaten. Toen Gessier zijn gevangene vroeg waarom hij tijdens de schietproef een tweede pijl gereed had gehouden, antwoordde Teil dat hij die voor de gouverneur had bestemd voor het geval hij zijn zoontje zou hebben geraakt. Gessier liet daarop Tell in de boeien slaan en wilde hem per boot meenemen naar zijn kasteel in Küssnacht.
Bij het oversteken van het Vierwoudstreken-meer stak echter een hevige storm op. De bemanning wist Gessier over te halen de gevangene het roer in handen te geven. Tell zette meteen koers naar een landtong, sprong overboord en ging ervandoor. Vervolgens haastte hij zich naar de holle weg bij Küssnacht en wachtte in de struiken op zijn slachtoffer. Toen de gouverneur op schootsafstand was, laadde Teil zijn kruisboog, haalde de trekker over en joeg de tiran een pijl door het hart.
Kruisboog en handboog
Uit de legende van Wilhelm Tell blijkt het verraderlijke karakter van de kruisboog. Iemand kon er een ander ongezien en op grote afstand mee beschieten. De Italianen uit die tijd spraken dan ook van de ‘moordenaarsboog’. Een beroemd slachtoffer van het wapen was koning Willem II Rufus van Engeland, die in 1100 tijdens de jacht door een pijl uit een kruisboog werd gedood. De schootsafstand en de snelheid van de pijl maakten het wapen zo bijzonder. Zo’n pijl kon zelfs de sterkste maliënkolder doorboren. Koning Richard Leeuwenhart ondervond dat toen hij in 1199 in Frankrijk, tijdens het beleg van het kasteel van Chalus, dodelijk werd getroffen. Ridders vreesden het wapen omdat het hen kwetsbaar maakte en hun overmacht op het slagveld aantastte. Het gebruik van het wapen was bovendien in strijd met de ongeschreven regels van het ridderlijke gevecht. Die schreven immers voor dat tegenstanders elkaar man tegen man en van dichtbij bevochten. Daar kwam bij dat de kruisboog betrekkelijk eenvoudig was in het gebruik, zodat ook gewoon voetvolk er tamelijk snel mee kon omgaan. Als het wapen (een boog op een korte kolf) eenmaal met spierkracht, een ratel of een hefboom was gespannen, kon er met grote accuratesse en over grote afstand maar zonder enige verdere inspanning mee worden geschoten. Het grote nadeel, in vergelijking met de concurrerende handboog, was de betrekkelijk lage schietfrequentie. Het kostte nogal wat tijd om een kruisboog te spannen en te laden. Ervaren kruisboogschutters konden maximaal drie pijlen per minuut afvuren, tegen handboogschutters twaalf. Beide wapens hadden één zwak punt: als de pees nat werd, kon deze vaak niet meer worden gespannen. Tijdens de slag bij Crécy (1346) lieten de Genuese kruisboogschutters die als huurlingen in het Franse leger dienden, hun boogpezen nat worden. De Engelse handboogschutters hielden hun wapen droog en konden daardoor de Franse ridders ongehinderd uitschakelen.
Door de kerk veroordeeld
Vanaf de 11de eeuw werden beide boogtypen in toenemende mate en met verwoestend effect ingezet op het slagveld en tijdens belegeringen. Veel ridders waren dan ook blij met de veroordeling van beide wapens door de rooms-katholieke kerk. Paus Urbanus II had al in 1097 geprobeerd de kruisboog te verbieden, maar pas met het Tweede Lateraanse Concilie werd echt werk van de zaak gemaakt. Paus Innocentius II opende de kerkvergadering op 2 april 1139. Meer dan 500 afgevaardigden waren bijeengekomen in het pauselijke paleis aan het Piazza San Giovanni in Rome. Het op één na laatste besluit van de kerkvaders behelsde een verbod op kruis- én handboog. Kort samengevat: ‘Wij verbieden hierbij, op straffe van excommunicatie, de dodelijke en Gode niet welgevallige kruis- en handboogwapens te gebruiken tegen katholieken en andere christenen.’ Niet-christenen waren blijkbaar van bescherming door de kerk uitgesloten. Algauw bleek dat christelijke strijders de kerkelijke ban aan hun laars lapten. Daarvoor waren de voordelen van beide wapens nu eenmaal te groot. Paus Gregorius IX probeerde het verbod in 1234 nog wel leven in te blazen, maar ook hij slaagde er niet in de boog uit te bannen. Vooral de opmars van de kruisboog bleek niet te stoppen.
Wapen uit de hel
Dat een van de eerste wapenverboden uit de geschiedenis mislukte, lag aan de tegenstrijdige aard van het pauselijke decreet. Dezelfde ridders die op kruistocht in het Heilig Land vrijelijk mochten schieten op hun mohammedaanse tegenstanders, werden geacht hun wonderwapen thuis te laten als ze hun christelijke opponenten te lijf gingen. Van meet af aan was zo’n onredelijk voorschrift gedoemd te worden genegeerd. Het grote bereik en de dodelijke accuratesse maakten de kruisboog praktisch onvervangbaar. Kasteelbouwers hielden al snel rekening met het bereik van het wapen. Vestingtorens bijvoorbeeld stonden voortaan op minder dan één kruisboogschot van muren die door de vijand bestormd konden worden. Op die manier konden de aanvallers één voor één worden neergelegd.
Aan het begin van de 15de eeuw was het weinig ridderlijke wapen algemeen aanvaard als onderdeel van de basisuitrusting van een edelman. Rond die tijd was de kerkelijke ban allang in vergetelheid geraakt. Maar ook eerder al hoefde geen boogschutter bang te zijn voor de hel. In de praktijk kon de eeuwige verdoemenis altijd worden omzeild door een schenking aan de kerk of door een andere penitentie, zoals deelname aan een kruistocht.
Bron: Olivier Keun – uit geschiedenis.eu